Burchtse Weel

Ontwikkeling estuariene natuur

Estuariene natuur is natuur die zich ontwikkelt in het contact tussen zoet en zout water. Hét kenmerk van een estuarium is dynamiek. Denk maar aan het getij, het geulenpatroon dat continu verandert en de wisselende zoutconcentraties. Het is een gebied met tal van natuurlijke overgangen: van droog naar nat, van zoet naar zout en van een sta-biele naar een instabiele bodem. Door al deze overgangen zijn er veel verschillende leefgebieden en flora en fauna. Het meest kenmerkend zijn schorren, slikken, ondiep-watergebieden en zachte oevers. 

Slikken zijn de lagergelegen delen van de oever, die bij elke vloed overspoeld worden. Deze overvloed aan water is weinig vriendelijk voor planten. Wel krioelt het er van minidiertjes, zoals wormen, krabben en kreeftjes, die gretig worden verorberd door allerlei watervogels en vissen. Voor ganzen, eenden en steltlopers vormen de slikken en platen een ideale plek om te rusten en eten te zoeken.

Schorren: Bij elk getij laat het terugtrekkende water een laagje slib achter in de slikken, dat op bepaalde plaatsen begint op te hopen. Wanneer deze opgeslibde delen boven de gemiddelde waterlijn uitsteken, spreken we van schorren. Deze plekken overstromen enkel bij springtij, ongeveer tweemaal per maand. Hier groeien planten die een overstroming goed kunnen verdragen: lamsoor en zeekraal kunnen goed tegen zoutwater. In het zoete deel van de Schelde groeien dan weer rietpartijen en uiterst zeldzame wilgenvloedbossen.

Vogelrijk gebied
De schorren en slikken vormen een cruciale 'gevulde tafel' voor de vele watervogels en steltlopers die door het gebied worden aangetrokken.

Uit tellingen van Natuurpunt is gebleken dat het weel nu al een aantrekkelijk gebied is voor kluten, futen, allerlei eenden en ganzen, zeldzame vogels als de blauwe reiger, dodaars enz. Deze verscheidenheid zal alleen nog maar toenemen met de openstelling voor de getijdenwerking.

Bron: Verhoging Scheldedijk Burchtse Weel
          Projectnummer P.011134
          OpdrachtgeverDe Vlaamse Waterweg
          Contactpersoon opdrachtgever: Roeland Notele
          Auteur(s) Nele Aerts, Anton De Ryck, Eveline Hoppers

De Burchtse Weel is een typisch voorbeeld van een stroomgat dat na een dijkdoorbraak achter de dijk is ontstaan. Op de Ferrariskaart (1776), waar het weel "Grooten Weel" genoemd wordt, is zichtbaar waar de dijkdoorbraak zich voordeed. Na herstel van de Scheldedijk is de waterplas grotendeels bewaard gebleven (Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, 2006).

Op de topografische kaart van 1969 beslaat de waterplas (de huidige Burchtse Weel) een kleinere oppervlakte. Ten oosten zijn twee grotere waterplassen bijgekomen. De meest oostelijke plas en de omringende weg is het toenmalige bouwdok voor de bouw van de Kennedytunnel. Ook de polderwaterloop "Kleine watergang", die uitmondt in de Schelde, is zichtbaar op de kaart. Het ontstaan van de plas ten westen van de Kleine Watergang is nog onbekend (Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel, 2006).

Omwille van werkzaamheden aan een oude sluisconstructie en de vastgestelde bodemverontreiniging, werd de getijdenwerking in de Burchtse weel in de zomer van 2012 stopgezet (Anteagroup, 2014). Bovendien bleek de historische vervuiling in het weel ook groter dan verwacht. De vervuiling is afkomstig van vroegere bedrijven uit de regio die via de Laarbeek loosden in het gebied. Tijdens de werken tussen 2008 en 2011 werd 70 % van het gebied, meer bepaald het deel met mogelijke risico's voor mens, fauna en flora, gesaneerd. De waterplas zelf, waar er geen onmiddellijk risico bestaat voor het milieu, werd niet volledig gesaneerd.

Later werd het terrein tussen de E17 en Burcht in verschillende fasen volledig opgespoten in functie van de mogelijk toekomstige industrie. De chronologie van de ophogingen kan afgeleid worden uit bovenstaande figuur. Waaruit blijkt dat onder meer, in functie van de aanleg van de E3 (de huidige E17), de Burchtse weel verder werd uitgegraven in 1969. Zo werden Burchtse Weel en de andere waterplas uitgebreid tot één grote plas. De noordelijke verbinding met de Laarbeek (langs de grens tussen Burcht en Antwerpen) bleef bestaan maar de kleine watergang werd gedicht. In hetzelfde jaar werd ook het bouwdok voor de Kennedytunnel opnieuw opgevuld en bebouw.

Het Burchtse Weel werd in 2011 heraangelegd tot slikken- en schorrengebied als voorafname op het Sigmaplan en als milderende maatregel voor natuurschade als gevolg van de Oosterweelverbinding. Tijdens de werken werd in het gebied grootschalige vervuiling vastgesteld (Anteagroup, 2014).

Burchtse Weel als compensatie voor Oosterweel

Bron: GRUP OOSTERWEELVERBINDING (RUP_02000_212_00183_00001) TOELICHTINGSNOTA
Goedgekeurd dd. 16-06-2006

Om de tijdelijke impact op de SBZ H, Schelde- en Durme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent door de aanleg van de Oosterweeltunnel te milderen, wordt t.h.v. Burchts Weel een getijdebeïnvloed natuurgebied voorzien.

7,2 km schor wordt verwijderd aan St Annabos en Oosterweel
7,2 km schor wordt verwijderd aan St Annabos en Oosterweel

Voor de aanleg van de Oosterweeltunnel wordt tijdelijk een maximum van 7,2 ha schor verwijderd, wat voor gevolg heeft dat de lijnvormige schorstructuren op zowel LO als RO plaatselijk tijdelijk worden onderbroken. De impact is echter niet significant.

Inwatering: vóór de aanleg van de Scheldedijk en de inpolderingen bestond een deel van het plangebied natuurlijkerwijs uit slikken en schorren. Door de dijkdoorbraak werd een vrij grote waterplas gevormd achter de dijk. Ondanks de vele aanpassingen van deze plas en het verder optrekken van de Scheldedijk als verdediging voor het achterland bestaat nog steeds de mogelijkheid om opnieuw slikken en schorren te laten ontwikkelen aan de oevers van deze bestaande plas.

In eerste instantie moet een ruime in- en uitgang gerealiseerd worden die toelaat de Burchtse Weel getijdenafhankelijk te maken en de vertraging tussen waterstand in Schelde en Burchtse Weel binnen de perken te houden. Dit betekent dat de bestaande uitwateringsconstructie moet plaatsmaken voor
een gecombineerde in- en uitwateringsmogelijkheid of moet worden verruimd.

Voor een optimale ontwikkeling van slikken en schorren is het nodig een bepaalde oppervlakte grond af te graven tot een nader te bepalen afgraafpeil. Er wordt voor geopteerd de waterplas in het noordoosten uit te breiden en deze bijkomende oppervlakte af te graven zodanig dat het afgegraven gebied ongeveer tweewekelijks overstroomt en dus aanleiding geeft tot het ontwikkelen van slik- en schorgebied.

Om de veiligheid van Burcht en omgeving te garanderen bij ongehinderde instroom van de Schelde in het betreffende gebied wordt voorgesteld om een ringdijk of een paralleldijk te realiseren die voldoet aan de normen en bepalingen van het geactualiseerde Sigmaplan. Deze dijk biedt mogelijkheden voor het aanleggen van een fiets- en wandelpad i.f.v. het recreatief medegebruik van Burchtse Weel.

Afwatering: om de afwatering van de Laarbeek te verzekeren wordt geopteerd voor een verlegging van de Laarbeek met de bedoeling om na buffering en oppompen via Burchtse Weel in de Schelde af te wateren. Omwille van de diep ingesneden Laarbeek is dit oppompen absoluut noodzakelijk om daarna
gravitair af te kunnen wateren via de Burchtse Weel in de Schelde. In het noorden van het plangebied moet dus een bufferbekken aangelegd worden dat instaat voor de berging van het overtollige afwateringsdebiet van de Laarbeek dat in bepaalde omstandigheden met grote afwateringsdebieten
niet rechtstreeks opgepompt kan worden omwille van een beperkte pompcapaciteit: zo wordt deveiligheid van Burcht en omgeving gegarandeerd door voldoende bergingscapaciteit te voorzien.

Een nieuwe waterloop, eigenlijk een verlenging van de Laarbeek, is noodzakelijk om de opgepompte afwateringsdebieten van de Laarbeek op voldoende hoog peil in de Burchtse Weel te laten uitmondenen zo het achterland veilig te stellen.

De aanleg van het getijdebeïnvloed natuurgebied vormt een wezenlijk onderdeel van de milderende maatregelen in het kader van de aanleg van de Oosterweelverbinding. Om de realisatie mogelijk te maken wordt in het GRUP een specifieke bestemmingszone voorzien t.h.v. het Burchtse Weel. Dit betekent dat de huidige gewestplanbestemming, zijnde gebied voor gemeenschapsvoorzieningen en openbare nutsvoorzieningen wordt opgeheven, op de terreinen van de zeevaartschool en de terreinen van het zuiveringsstation (AQUAFIN) na.
In de verordenende stedenbouwkundige voorschriften zullen de elementen opgenomen worden die moeten garanderen dat de minimale opgegeven afmetingen voor de slik- en schorontwikkeling kunnen gerealiseerd worden.

Conclusie     
Bron: Instituut Natur en Bosonderzoek INBO.A.4046  30 september 2020
Auteur: Erika Van den Bergh, Gunther Van Ryckegem, Bart Vandevoorde, Wim Mertens & Tom Maris (UA)
Contact: Niko Boone (niko.boone@inbo.be)  30 september 2020

Na het beëindigen van de werken aan de Oosterweeltunnel zullen de oevers in de projectzone enige tijd nodig hebben om terug te ontwikkelen tot functionele estuariene habitat. Burchtse weel zal dus langer dan tot 2026 (minstens tot 2030) als vervanggebied moeten functioneren. Als het doel het realiseren van een dynamisch getijdengebied van minstens 7 ha (meer concrete doelstellingen zijn er voor het gebied niet beschreven) is, dan is het antwoord op beide vragen eenduidig ja. Dit is gerealiseerd en kan in 2026 en later zeker ook nog het geval zijn. Duurzaamheid van de compensatie: Door de recent aangebrachte terugslagkleppen en schotbalken zijn de ecotopen in het gebied samengedrukt in de hoogtegradiënt en verschoven de verticale ecotoopgrenzen. De zone onder getij-invloed verminderde omdat de hoge hoogwaters worden gedempt.

De ondergrens voor potentiele schorvorming kwam lager te liggen waardoor de gemodelleerde oppervlakte voor deze zone met meer dan 2,5 ha uitbreidde. Op het terrein was dit effect waar te nemen als een grote zeeastervlakte. De gemodelleerde oppervlakte litoraal (vooral hoog en laag slik) verminderde en door de onvolledige uitwatering nam de oppervlakte ondiep water toe. Om te garanderen dat het gebied tijdens de volledige duur van de aanleg van de tunnel en het herstel van de oevers de gewenste functie zal kunnen blijven vervullen, moeten vooral de bovengrens van de estuariene invloed en de doodtij-springtijvariatie nauwlettend gevolgd worden. Indien de evolutie in ongewenste richting gaat, kunnen, als de sedimenttoevoer het toelaat, eventueel schotbalken weggehaald worden zodat het getij in het gebied weer meer dat van de Zeeschelde benadert en een grotere doodtij-springtij variatie kent